Op 10 juli van dit jaar namen we U in Waterschoenen mee naar de Biënnale van de Schilderkunst, waarmee de musea van de Leiestreek (MDD - Deurle, MUDEL - Deinze en Raveelmuseum - Machelen aan de Leie) in een unieke samenwerking een forum bieden aan hedendaagse kunstenaars.
In het MUDEL (Museum van Deinze en de Leiestreek) fungeerde een enorme wand met schilderijen van vroegere 'Leieschilders' als uitgangspunt.
Vandaag staan we er terug voor een kennismaking met de tentoonstelling
'de nieuwe morgen'
waarin het impressionisme, het symbolisme en het expressionisme in Vlaanderen tussen 1890 en 1930 belicht worden aan de hand van ruim 60 werken uit twee van de belangrijkste privécollecties op dit terrein: de Londense Simon Collection en de collectie van Herman De Bode, onlangs opgenomen in de Phoebus Foundation van Fernand Huts.
'de nieuwe morgen' in het mudel
Met deze tentoonstelling sluit het museum nauw aan bij de eigen artistieke collectie die "enkel bestaat uit werken gemaakt door kunstenaars, die gewoond en/of gewerkt hebben in de streek rond de Leie".
Toen ik in 1999 het museum bezocht, ontdekte ik een vaste collectie met heel wat namen die vandaag in 'de nieuwe morgen' terugkeren, zoals George Minne, Valerius De Saedeleer, Gustave Van de Woestijne, Constant Permeke, Leon De Smet, Gust De Smet of Frits Van den Berghe.
Zij vormen in sterke mate het DNA van deze collectie.
Uiteraard ligt de selectie in 'de nieuwe morgen' een stuk ruimer dan de Latemse School, maar toch spelen de schilders uit die kringen een cruciale rol.
Frits Van den Berghe, Droom bij wake, 1926
The Phoebus Foundation
The Phoebus Foundation
'De nieuwe morgen' wijst op internationale doorbraken in de beeldvorming van de Europese kunst.
In Frankrijk, toen nog een artistiek gidsland, keerde een figuur als Courbet zich reeds in 1850 af van de academische kunst om te ijveren voor het realisme. Nadien, vanaf 1863 zorgde o.a. Claude Monet voor vernieuwing met het impressionisme, waarna Seurat en Signac de lijn op quasi wetenschappelijke wijze doortrokken naar het pointillisme. Les Nabis, onder impuls van Paul Serusier, wilden dan weer meer diepgang in de richting van het symbolisme.
Kunstenaarsverenigingen als 'Les Vingt' en 'La Libre Esthétique' (waar ondermeer Ensor, Van Rysselberghe of Minne lid waren) brachten tussen 1883 en 1914 de heersende richtingen en hun vertegenwoordigers naar ons land via tentoonstellingen en het tijdschrift L'art moderne.
Dan was er ook nog het Duitse expressionisme met groepen als Die Brücke en Der Blaue Reiter, maar toen waren we al voorbij de eeuwwisseling.
Kunstenaars als Gust De Smet en Frits Van Den Berghe ondergingen die invloeden gedurende hun ballingschap tijdens de eerste wereldoorlog in Nederland.
Al die eerder genoemde voorbeelden vertaalden zich vroeg of laat in Vlaamse toepassingen, soms op een heel specifieke manier zoals het 'luminisme' van Emile Claus of het 'Vlaams expressionisme'.
Gustave De Smet, Zomer, 1913
The Phoebus Foundation
We worden in het museum verwelkomd door twee schilderijen die meteen de toon zetten: Frits Van den Berghe met 'Droom bij wake' (1926) (zie hoger) en Gustave De Smet met 'Zomer' (1913) (zie hierboven).
The Phoebus Foundation
We worden in het museum verwelkomd door twee schilderijen die meteen de toon zetten: Frits Van den Berghe met 'Droom bij wake' (1926) (zie hoger) en Gustave De Smet met 'Zomer' (1913) (zie hierboven).
Het eerste is een mix van de expressionistische vormgeving en een dreigende sfeerschepping die het persoonlijke verhaal van een gespannen relatie beschrijft. Van den Berghe durfde wel meer ophalen uit de diepe krochten van het onderbewuste om tot bevreemdende scènes te komen.
In het tweede werk voert De Smet volgens Piet Boyens (in de overigens schitterende catalogus bij deze tentoonstelling) "nog een late rondedans van het impressionisme op". Hij schilderde dit doek speciaal voor de Wereldtentoonstelling van 1913 in Gent, als deel van de serie 'Seizoenen'.
De techniek mag dan al impressionistisch zijn, de vrouwenfiguur (femme-fleur) ademt symboliek.
Laat ons in de verschillende afdelingen enkele werken belichten. Zo ontdekt U gaandeweg de hele collectie die U soms zal vertederen, dan weer verstillen of verwonderen en U nu en dan tot innerlijke vreugdedansjes zal verleiden.
We beginnen in de zaal van het impressionisme.
Het schilderij 'Zonnig interieur (De tafel)' (1910) is meteen een voorbeeld van impressionisme gemengd met technieken van het pointillisme. Het bijzonder zonnige, kleurrijke tafereel is, ondanks de 'wazige' invulling, nog steeds strak gestructureerd, terwijl de vrouw op de achtergrond bijna in het decor verdwijnt.
Intimistische badscènes met het koloriet van Bonnard dringen zich op bij het zien van dit schilderij.
Henry Van de Velde (die een belangrijke figuur in de art nouveau zou worden) kiest dan weer voor de principiële toepassing van het pointillisme. Getuige hiervan is het schilderij 'De kerkgang' (1889).
Frits Van den Berghe
Klein meisje in de tuin
1909
The Phoebus Foundation
Noteer toch ook het werk 'Klein meisje in de tuin' (1909), waarmee de onvatbare Frits Van den Berghe een schijnbaar zuivere uitstap in het impressionisme maakt. Maar deze kunstenaar beperkt zich nooit tot het oppervlak. Het meisje kijkt ons diep in de ogen.
The Phoebus Foundation
Noteer toch ook het werk 'Klein meisje in de tuin' (1909), waarmee de onvatbare Frits Van den Berghe een schijnbaar zuivere uitstap in het impressionisme maakt. Maar deze kunstenaar beperkt zich nooit tot het oppervlak. Het meisje kijkt ons diep in de ogen.
Emile Claus was zonder twijfel de kunstenaar die van het impressionisme een eigen, succesrijke versie maakte met zijn 'luminisme'. . Het museum bezit zelf zijn monumentale 'Bietenoogst'.
Leon De Smet
Meisje (Dédé) aan tafel
1921
The Phoebus Foundation
The Phoebus Foundation
U laat hier ongetwijfeld Rik Wouters niet aan Uw aandacht ontsnappen en bij het grote raam mag U 'Meisje (Dédé) aan tafel' (1921) van Leon De Smet zeker niet uit het oog verliezen.
Op nu naar de zaal van het symbolisme, waar we begroet worden door James Ensor, die met zijn maskers een heel eigen gezicht toont.
'Du rire aux larmes' (1908) is typisch Ensor en staat qua kleurgebruik en penseelvoering mijlenver van Spilliaert of De Saedeleer.
James Ensor, Du rire aux larmes, 1908
The Simon Collection of Belgian Art
De gestileerde landschappen zoals 'De oude perelaar' (1925) van Valerius De Saedeleer en de verfijnde 'Kleine reliekdrager' (1897) van George Minne houden de balans tussen oud en jong perfect in evenwicht.
Met 'De slechte zaaier' (1908) brengt Gustave Van de Woestijne een soort icoon naar de vorm, maar ook inhoudelijk van zijn tijd en zijn persoonlijke leefwereld.
Valerius De Saedeleer
De oude perelaar
1925
The Phoebus Foundation
The Phoebus Foundation
George Minne
De kleine reliekdrager
1897
The Simon Collection of Belgian Art
In de zaal 'Ballingschap en vrijheid' wordt duidelijk hoe de eerste wereldoorlog voor nogal wat kunstenaars tot nieuwe contacten en inzichten leidde. Dat had vooral te maken met hun ballingschap in Engeland of Nederland. Zo vonden Gustave De Smet en Frits Van den Berghe via Nederland aansluiting bij het Duits expressionisme. Voor De Smet bleek dat een natuurlijke weg in de evolutie van zijn beeldtaal. Zijn schilderij 'Venster op de stad' (Amsterdam, 1918) is daar al meteen een treffend voorbeeld van.
The Simon Collection of Belgian Art
In de zaal 'Ballingschap en vrijheid' wordt duidelijk hoe de eerste wereldoorlog voor nogal wat kunstenaars tot nieuwe contacten en inzichten leidde. Dat had vooral te maken met hun ballingschap in Engeland of Nederland. Zo vonden Gustave De Smet en Frits Van den Berghe via Nederland aansluiting bij het Duits expressionisme. Voor De Smet bleek dat een natuurlijke weg in de evolutie van zijn beeldtaal. Zijn schilderij 'Venster op de stad' (Amsterdam, 1918) is daar al meteen een treffend voorbeeld van.
Het 'Vlaams expressionisme' vindt vanaf 1920 een eigen weg, vooral onder impuls van Gustave De Smet, Frits Van den Berghe en Constant Permeke. Het zijn bij Permeke niet altijd flink uit de kluiten gewassen boeren of boerinnen, maar ook 'verfijnde' figuren zoals 'De prelaat' (1925) die zijn doeken bevolken.
Constant Permeke
De prelaat (detail)
1925
The Phoebus Collection
The Phoebus Collection
Met 'Het huis van de schilders' (1923) zorgt Frits Van den Berghe voor een buitenbeentje in de meestal duistere wereld van de Vlaamse expressionisten.
Dit schilderij is de perfecte keuze als campagnebeeld en kaft van de catalogus 'de nieuwe morgen'.
En dan wachten ons nog enkele (in mijn ogen) van de mooiste verrassingen in deze tentoonstelling.
In de hoge zaal met de grote raampartij nemen Gustave De Smet en Floris Jespers de honneurs waar in een sobere, maar unieke accrochage. Hier heersen het licht en de frisse kleuren.
De twee kunstenaars kunnen me hier in hoge mate bekoren, maar toch zorgt Jespers voor het grootste wow-effect, niet alleen met zijn 'Baadster / Vrouw aan het strand' (1931) of 'Bonjour Ostende' (1926-27), maar vooral met het relatief kleine schilderij 'Marc groet 's morgens de dingen' (1926).
Floris Jespers
Marc groet 's morgens de dingen
1926
The Phoebus Foundation
The Phoebus Foundation
Onthou dat het beroemde gedicht van Paul van Ostaijen gebaseerd was op wat het zoontje van Jespers in huis om zich heen zag en begroette.
Enkele jaren later schilderde Jespers dit portret van zijn zoontje als antwoord op het gedicht van zijn vriend.
Om de hoek toont Jespers nog een driedubbel gelaagde 'Mariage de raison' (1927) en even verder laat Frits Van den Berghe in onverdachte tijden 'Het verlangen' (1924-25) op volle toeren draaien.
We kunnen maar best wat frisse lucht gaan opzoeken...
De schitterend uitgegeven catalogus beschrijft niet alleen de werken, maar schetst ook op uitvoerige wijze de historische en kunsthistorische omstandigheden.
tot 27 januari 2019
Museum van Deinze en de Leiestreek
L. Matthyslaan 3 - 5
9800 DEINZE
Open
dinsdag tot vrijdag: 14 - 17.30 uur
zaterdag en zondag: 10 - 12 & 14 - 17 uur
© Art Spotter / Waterschoenen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.